Institutionele en professionele dimensies van ‘speaking truth to power’
Dr. Peter van der Knaap, Dr. Meike Bokhorst en Dr. Yvonne Kleistra, ‘Onafhankelijk onderzoek in positie, oordeelsvorming en beeldvorming’, Bestuurskunde 2019-4, p. 3-11
Twijfel aan de onafhankelijkheid van onderzoek leidt regelmatig tot hoogoplopende discussies. Dat geldt met name als er dingen niet goed zijn gegaan. Dit themanummer verkent de vraag hoe onderzoeksorganisaties en onderzoekers zich kunnen verweren tegen oneigenlijke beïnvloeding: het bewust en actief nastreven van te positieve uitkomsten van onderzoek door opdrachtgevers of overheden. Dankzij de bijdragen van de auteurs uit de werelden van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, het Planbureau voor de Leefomgeving, het Rathenau Instituut, de Nationale Ombudsman en de wereld van het biomedisch onderzoek worden in dit artikel een aantal dimensies geschetst hoe op een systematische en verstandige manier werken aan goed, onafhankelijk onderzoek kan worden vormgegeven. Onafhankelijkheid manifesteert zich in positie, oordeelsvorming en beeldvorming. Institutionele, ‘harde’ waarborgen zoals formele positie en financiën vormen daarbij de basis voor professionele rollen en andere ‘zachte’ verantwoordelijkheden die onafhankelijkheid in de politieke arena kunnen waarmaken.
Een brandende kwestie
Razende vuurstormen trekken over strand en boulevard. Een regen van vonken en roet teistert Scheveningen. Hoe heeft het zo mis kunnen gaan met de vreugdevuren op het strand? Waarom mocht dit? De burgemeester kondigt een minutieuze evaluatie aan, onder regie van de directeur veiligheid van de gemeente Den Haag. Raadsleden pleiten vurig voor onafhankelijk onderzoek. En op zich is dat niet vreemd. Het ‘enkele feit dat instituties zelf onderzoek uitvaardigen, stemt vaak al wantrouwig’, stelde Nationale Ombudsman Reinier van Zutphen hierover nog onlangs (Onderzoeksraad, 2018, p. 20). Geen wonder dus, dat vaak gekozen wordt voor een onafhankelijke commissie die rampen of bijna-rampen moet evalueren.
U weet hoe het afloopt. Negen maanden later ligt er een kritisch rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. De burgemeester stapt op.
Het meest gehoorde argument in de politieke arena voor onafhankelijk onderzoek is dat ‘de slager zijn eigen vlees niet mag keuren’. Ook in Den Haag klonk deze klassieker. Een goede tweede plaats is weggelegd voor ‘Wij van WC-eend…’. Op de derde plaats staat het klassieke ‘wiens brood men eet diens woord men spreekt’. Oftewel: je kiest partij voor degene van wie je afhankelijk bent. Het resultaat is in alle gevallen dat informatie niet vertrouwd wordt. Of, in termen van de politieke arena: de waarheid komt niet boven water waardoor verantwoordelijkheden worden ontlopen.
Een sterke onafhankelijke positie van onderzoeksorganisaties en -commissies en professionele weerbaarheid van onderzoekers moeten deze risico’s ondervangen. Maar is het nu wel zo dat onafhankelijkheid altijd een panacee is? Sterker nog: bestáát echte onafhankelijkheid eigenlijk wel? Is het altijd wenselijk? Je kunt er genuanceerd naar kijken en dat is precies wat dit themanummer beoogt te doen. Vertrekpunt daarbij is de opdracht die Wildavsky meegaf aan onderzoekers en evaluatoren: ‘Speaking truth to power’ (1979).
Vooropgesteld: er zijn weinig onderwerpen die zo snel tot hoogoplopende discussies kunnen leiden als twijfel aan de onafhankelijkheid van onderzoek. Denk aan de discussies over de stikstofberekeningen van het RIVM, de energiecijfers van het PBL of de drugsonderzoeken van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Maar ook aan spraakmakende publicaties als die van de KNAW (2005), de WRR (2013), NWO (2018) of aan pleidooien voor een Kaderwet Onafhankelijk Onderzoek (SMV, 2018). De bijdrage van Wim Derksen, elders in dit nummer, kan overigens ook in dat licht worden gelezen. Het betreft stuk voor stuk zaken die bij een vermeend (!) gebrek aan onafhankelijkheid snel controversieel kunnen worden. Dat is – zoals Van Zutphen aangeeft – van meet af aan het geval bij misstanden of ongevallen: wie die niet onafhankelijk laat onderzoeken, is stante pede verdacht. En vaak al bij voorbaat veroordeeld. Dat geldt zowel voor ‘de politiek’ als voor ‘de media’.
Vreemd is dit niet: grote (overheids)organisaties beschikken immers over de macht en de middelen om kennis over beleidsvraagstukken en hun eigen functioneren te beïnvloeden. Die beïnvloeding is oneigenlijk als daarmee bewust en actief een te positief beeld wordt nagestreefd. Voor Wildavsky schuilt juist daarin het belang van onafhankelijk onderzoek: ‘The ability of organizations to please themselves must ultimately (at least in a democratic society) give way to appraisal by outsiders’ (1979, p. 233).
Tegelijkertijd heeft Wildavsky wel degelijk oog voor legitieme belangen en zorgen van beleid en bestuur. Beleidsonderzoek zou volgens hem de belangen van het politieke bestuur moeten koppelen aan de uitkomsten van beleid. Voor hem is dat zelfs bepalend voor de wijze waarop onderzoek wordt benut (1979, p. 231). Ook veel onderzoekers zijn zich ervan bewust dat een te afstandelijke opstelling nadelen heeft, zowel voor de kwaliteit van het onderzoek zelf als voor de kans dat er iets met de onderzoeksresultaten wordt gedaan. De opkomst van responsief evaluatieonderzoek is wat dat betreft veelzeggend: juist door expliciet rekening te houden met de opvattingen en appreciaties van belanghebbenden, waaronder beleidsmakers en bestuurders, wordt doelbewust gewerkt aan het verkleinen van de afstand tussen onderzoekers en onderzochten. Daarnaast geldt heel praktisch: iemand moet het onderzoek bekostigen, ook als dat door universiteiten wordt gedaan.
De vraag is dan ook: hoe kun je op een systematische en verstandige manier werken aan goed, onafhankelijk onderzoek?
Lees verder via tijdschriften.boombestuurskunde.nl