Schaamtevolle vernederingen maken jihad een welkom eindstation
door Aart G. Broek
In opdracht van de Politieacademie deed het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) onderzoek naar verdachten van (islamitisch) terrorisme. De onderzoekers – Fabienne Thijs, Elanie Rodermond en Frank Weerman – wisten zowel antwoorden te geven als vragen op te roepen. Media rapporteerden over de bevindingen en citeerden de onderzoekers over nog immer raadselachtige verbanden. We weten echter meer dan de opstellers van het rapport Verdachten van terrorisme in beeld ons meegeven.
FACTOREN / Het is duidelijk geworden dat in Nederland – evenals elders in Europa – het merendeel van de verdachten eerder de aandacht van de politie verkreeg, gegeven delicten (die overigens van weinig opmerkelijke aard zijn). Kenmerkend is verder met name de islamitische migratieachtergrond, het lage, gemankeerde opleidingsniveau van de vrij jonge verdachten en de hoge mate van een flexibel werkverband en van werkloosheid. Kortom, verdachten van terroristisch handelen hebben dikwijls al een strafblad en bijna altijd een lage sociaaleconomische positie.
Met recht benadrukken de onderzoekers dat dergelijke factoren voor een zeer beperkt aantal mannen en vrouwen de opmaat is voor terroristisch handelen. De cruciale vraag blijft wat sommige mensen met dergelijke risicofactoren tot terrorisme aanzet en wat andere personen onder vergelijkbare omstandigheden daarvan weerhoudt.
Ter afsluiting benadrukken de onderzoekers dat er binnen de onderzoeksgroep aan verdachten ‘veel variatie in achtergrond, kenmerken en voorgeschiedenis [is], en er geen specifieke combinatie van factoren aan te wijzen [valt] die voor de hele groep geldt’ (p. 91). We lijken zo nog even ver als voor het onderzoek werd verricht. Het mag (dan ook) niet verbazen dat er voor meer en vooral kwalitatief onderzoek wordt gepleit.
GEBED ZONDER END / We kunnen dergelijk onderzoek naar criminogene, demografische en sociaaleconomische factoren blijven doen. Het zal een gebed zonder eind blijken, wanneer de sociaalpsychologische factoren buiten beeld blijft. Hoewel nergens geëxpliciteerd, knallen uit het onderzoek van Thijs, Rodermond en Weerman de emoties je tegemoet: schrijnende vernederingen en de angst voor nieuwe vernederingen. Voor die pijnlijke emotie hebben we het woord ‘schaamte’: een wrang samenballen van verdriet, angst en woede.
Voornoemde risicofactoren als gemankeerde opleiding, werkloosheid en criminaliteit zeggen ongetwijfeld iets over de maatschappelijke ‘positie’ van de verdachten, maar bovenal en veel meer van het ‘hopeloze aanzien’ van de verdachten, meer in het bijzonder binnen de eigen sociaal-religieuze groep. Binnen de islamitische groepen sturen, mede vanwege de migratie, hoge verwachtingen de opvoeding aan en scoren inmiddels zeer vele jongeren naar en boven verwachting.
Met een lage opleiding, geen (vast) werk, crimineel handelen van het weinig opzienbarende soort en politieaandacht verwerf je mogelijk wel enige aanzien binnen de groep van gelijken aan ‘losers’. Je verwerft er absoluut geen aanzien, waardering en bewondering door binnen het bredere verband van de eigen groep. Juist dít is de combinatie van factoren die de verdachten kenmerkt. Je kunt er (door onderzoek) nog vele varianten aan vernederingen aan toe voegen, de kern blijft hetzelfde: schaamte.
SIGNIFICANT OTHER / Wanneer je dan de mogelijkheid krijgt aangeboden om het schaamtevolle verleden dat je hebt opgebouwd ‘om te zetten’ in een glorierijke toekomst bij of in naam van IS dan is dat het overwegen waard en voor sommigen meer dan dat. Het is geen kwestie van ‘berouw’ over het eigen criminele handelen die de stap naar gewelddadig jihadisme voedt – zoals een van de onderzoekers in het NRC van 23 augustus stelde. Het persoonlijk falen, het bijkomende gebrek aan waardering en de schittering aan geborgenheid bij IS duwen en trekken aan de door schaamte geteisterde jonge man of vrouw.
Dit neemt niet weg, dat lang niet alle mannen en vrouwen die gebukt gaan onder de terreur van schaamte tot terroristisch of welk ander gewelddadig handelen overgaan. Onderzoek naar die (f)actoren is er nog weinig gedaan. Het ontbreekt echter niet geheel en heeft eveneens een belangrijke sociaalpsychologische component. Absoluut noodzakelijk om op het ‘rechte’ pad te blijven, lijkt te zijn een ‘significant other’ in de eigen gelederen (helaas is er niet echt een goed Nederlands woord voor): iemand die op cruciale momenten in het opgroeien en volwassen worden zijn / haar geloof in jouw potentieel uitspreekt, je bescherming biedt overeenkomstig zijn / haar vermogen, je begeleidt bij de entree in en omgang met die ‘boze buitenwereld’. Bij gebrek aan zo’n significant other kan de IS een aanlokkelijk alternatief worden, al dan niet via YouTube, een imam of een gevangenisverblijf.
Die schaamtevolle dramatiek van IS-gangers weet de journaliste Souad Mekhennet aangrijpend te tekenen. Voor wie nog twijfelt aan het eigen nest als voedingsbodem voor de gang naar IS moet haar I was told to come alone; My journey behind the lines of Jihad (2017) maar eens tot zich nemen. Wie nog twijfelt aan het belang van de significant other moet Staatssecretaris of seriecrimineel; Het smalle pad van de Marokkaan (2009) van Paul Andersson Toussaint maar eens tot zich nemen. Voor de directe lijn tussen schaamte-ervaringen en (de drang tot) geweld verwijs ik naar mijn De terreur voor schaamte; Brandstof voor agressie (2015 [2007]) of deze pagina op de website Schaamte Lozen.
Kortom, we weten waar we (kwalitatief) onderzoek naar moeten doen: de significant other, de persoon die je binnenboord houdt.