Na de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 en de arrestaties van leden van de ‘Hofstadgroep’ stond de dreiging van jihadistisch terrorisme hoog op de publieke en politieke agenda. Een eerste serie maatregelen op juridisch, intelligence, politioneel en bestuurlijk niveau volgde. Een kleine tien jaar later houdt de dreiging van ‘Syriëgangers’ en ‘terugkeerders’ de samenleving opnieuw in de greep. Zeker nadat bij aanslagen in Boston (15 april 2013), Woolwich (22 mei 2013), Brussel (24 mei 2014), Parijs (7 januari 2015) en Kopenhagen (14-15 februari 2015) steeds personen waren betrokken met een jihadistische achtergrond en een geschiedenis van detentie en buitenlandse training of verblijf. De toenemende groep westerse ‘uitreizigers’ naar Syrië heeft sinds 2013 opnieuw een stroom bestuurlijke en wetgevende maatregelen op gang gebracht, ook in Nederland.1 Deze maatregelen hebben ertoe geleid dat er steeds meer personen rondlopen die als verdachte of veroordeelde in aanraking zijn gekomen met contra – terrorismebeleid. In Nederland was het aantal arrestanten tussen 2001 en 2009 naar schatting 162 en tussen 2006 en 2014 zaten naar schatting meer dan 80 personen vast op de Nederlandse terroristenafdelingen (TA).2 De eerste golf van arrestaties tussen 2001 en 2005 (vanaf 2004 op grond van specifieke antiterrorismewetten) leidde tot een aantal langere gevangenisstraffen, bijvoorbeeld voor de leden van de ‘Hofstadgroep’. Daardoor leken in 2006-2010 de meest acute terroristische dreigingen bezworen te zijn. Toch blijken ook veroordeelde en opgesloten terroristen geregeld voor onrust te zorgen.3 In sommige gevangenissen probeerden zij medegedetineerden te werven voor hun politieke strijd of gingen ze door met het ontwikkelen van gewelddadige plannen.
Lees verder via Universiteit Leiden – Na de vrijlating