Anke Joustra, Zoë Driessen en Paul Nieuwbeerta, ‘De relatie tussen criminaliteit in de familie en criminaliteit van Nederlandse jongeren’, PROCES 2023, p. 84-98
1. Inleiding
Criminaliteit is sterk geconcentreerd in families. Diverse Nederlandse onderzoeken hebben de afgelopen decennia laten zien dat als familieleden van jongeren criminaliteit plegen, de kans groter is dat die jongeren zelf crimineel gedrag vertonen. Deze studies zijn met name gericht op de samenhang tussen criminaliteit van ouders en die van de kinderen.1 De tot dusver verrichte studies naar de samenhang tussen criminaliteit van andere typen familieleden van Nederlandse jongeren – zoals broers en zussen, neven en nichten en ooms en tantes – kennen echter steevast beperkingen. Allereerst omvatten de gegevens van dergelijke studies meestal de criminaliteit en familie van een (vaak relatief kleine) steekproef van jongeren en niet van gehele populaties. Ten tweede bevatten de data veelal slechts informatie over een beperkt aantal familierelaties van dezelfde soort. Ten derde hebben studies vaak slechts informatie over bepaalde familieleden, meestal alleen ouders of broers en zussen. Zeker ooms en tantes en neven en nichten worden meestal buiten beschouwing gelaten.
Dit artikel beoogt een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar de samenhang tussen criminaliteit van Nederlandse jongeren en criminaliteit van hun familieleden, door gegevens te analyseren die de hiervoor genoemde beperkingen niet kennen. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van een nieuwe dataset van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).2 Het CBS heeft recent een methode ontwikkeld om op basis van overheidsregistraties familienetwerken te construeren voor de gehele bevolking van Nederland op 1 januari 2018.3 Aan deze data kan weer demografische en sociaaleconomische informatie gekoppeld worden, alsmede informatie uit politieregisters over verdachten van criminaliteit.4 In dit artikel analyseren we deze registratiegegevens van alle jongeren tussen 12 en 27 jaar die in 2018 woonachtig waren in de vier grote steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht, en van alle leden van hun gehele familie (ouders, grootouders, broers en zussen, ooms en tantes, en neven en nichten). We onderzoeken in hoeverre er een samenhang is tussen het hebben van familieleden die bij de politie als verdachte van vermogens- en geweldscriminaliteit geregistreerd staan, en de kans dat jongeren zelf als verdachte daarvan geregistreerd staan. Daarbij onderzoeken we ook in hoeverre de samenhang in criminaliteit verschilt tussen diverse typen familieleden, dat wil zeggen ouders, grootouders, broers en zussen, ooms en tantes, en neven en nichten.5 We maken daarbij steeds onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke jongeren.
2. Samenhang van delinquent gedrag in families
2.1 Theorieën
Op basis van verschillende criminologische theorieën zijn er meerdere verschillende – maar elkaar niet uitsluitende – mechanismen te onderscheiden waarom verwacht kan worden dat de kans op criminaliteit groter is als familieleden criminaliteit plegen. Zo verklaren biologische en psychologische theorieën een samenhang in crimineel gedrag tussen familieleden door een overdracht van biologische oorzaken voor een neiging tot criminaliteit van ouders op kinderen. Die biologische oorzaken worden verondersteld te variëren van een hoge mate van testosteron en een lage mate van zelfcontrole tot sterke impulsiviteit en directe genetische oorzaken.6 Hierbij moet worden opgemerkt dat een lage mate van zelfcontrole – en daarbij een hoge mate van impulsiviteit – niet direct genetisch overdraagbaar is van ouders op kinderen, maar een lage zelfcontrole wordt in de vroege kindertijd ‘aangeleerd’. Wanneer ouders bijvoorbeeld zelf een hoge mate van impulsiviteit hebben, kan dit leiden tot strenge straffen, verwaarlozing en slechte verzorging van hun kinderen, wat vervolgens bij de kinderen kan leiden tot lage zelfcontrole en impulsief en delinquent gedrag.7 Daarnaast stellen sociaalpsychologische criminologische theorieën dat het crimineel gedrag van personen, en vooral jongeren, ook tot stand komt door socialisatie vanuit hun sociale omgeving. Dit wordt wel ‘sociaal leren’ genoemd. Sociaal leren kan direct verlopen, namelijk door leren door observatie en het imiteren van anderen.8 Criminaliteit wordt dan verondersteld te worden aangeleerd door middel van het voorbeeldgedrag van anderen. Hoe belangrijker de ander is, des te sterker zal diens invloed zijn. Zulke rolmodellen zijn in eerste instantie gezinsleden, zoals ouders en broers en zussen, maar kunnen ook andere familieleden zijn, zoals ooms en tantes en neven en nichten.
Daarnaast wordt in sociaalpsychologische theorieën verondersteld dat het sociale leren indirecter kan verlopen. Een voorbeeld hiervan is de theorie van de differentiële associatie die in 1937 door de Amerikaanse criminoloog Edwin Sutherland9 werd opgesteld en later door Akers10 is uitgewerkt als social learning theory met behulp van leertheoretische begrippen. Deze theorie gaat ervan uit dat niet zozeer het criminele gedrag zelf, maar veel meer de houdingen, normen en waarden ten aanzien van antisociaal gedrag worden aangeleerd in contacten met anderen.11 Omdat verschillende mensen met verschillende (typen) anderen omgaan, worden zij aan verschillende normatieve patronen en gedragspatronen blootgesteld. Een persoon zal in meer of mindere mate crimineel gedrag ontwikkelen, afhankelijk van de frequentie, de duur, het belang en de intensiteit van de contacten met personen van een bepaalde criminele groep. Dit leerproces verloopt – behalve door middel van observeren en imiteren – ook door het internaliseren, het zich ‘eigen maken’, van de attitudes en waarden die bij crimineel gedrag horen, alsmede de rationalisaties waarmee het gedrag kan worden goedgepraat.
Verder kan worden verondersteld dat een overeenkomst in crimineel gedrag tussen jongeren en hun familieleden ook kan worden veroorzaakt doordat de jongeren en hun familieleden overeenkomen in sociaaleconomische kenmerken die van belang zijn voor de kans om criminaliteit te plegen. Van diverse kenmerken – bijvoorbeeld de sociale status van personen en hun woonbuurten, huishoudsituatie, onderwijssituatie en -niveau, arbeidssituatie en inkomen – is bekend dat ze samenhangen met criminaliteit.12 En gezins- en familieleden delen door gedeelde opvoeding, omstandigheden en aanleg vanzelfsprekend veel van deze kenmerken. Zo wonen gezins- en familieleden van personen met een lage sociaaleconomische achtergrond relatief ook vaker in armere buurten en hebben zij vaker geen banen of banen met een relatief lage sociale status en een laag inkomen. Een clustering van dergelijke factoren kan leiden tot een clustering in delinquentie, omdat de leefomstandigheden ook de kans op criminaliteit beïnvloeden.
Lees verder via bjutijdschriften.nl
Meer leren van Janine Janssen over de samenhang tussen huiselijk geweld en zware criminaliteit? En over de bevoegdheden van de burgemeester bij demonstraties en online gebiedsverboden? En over radicalisering, white-collar crime, jeugdcriminaliteit en verwarde personen? Kom naar de HCB Seminars ‘Topsprekers in Veiligheid 2024’ op 9 oktober en 6 november met Janine Berton, Bram Sizoo, Janine Janssen, Bob Hoogenboom, André van der Laan en Jan van der Grinten.