Cameratoezicht heeft ook in Nederland een hoge vlucht genomen. Veel gemeenten gebruiken camera’s bij het veiliger maken van bijvoorbeeld uitgaansgebieden en andere risicoplekken. Verondersteld wordt dat de inzet van camera’s preventief helpt het aantal delicten in een gebied terug te dringen, omdat de (zichtbare) aanwezigheid van camera’s potentiële daders zou afschrikken. In dit onderzoek wordt nagegaan of deze veronderstelling klopt en zo ja, welk type dader zich laat afschrikken. Daartoe zijn interviews gehouden met 42 (potentiële) daders, variërend van gedetineerde veelplegers tot risicojongeren.
Zij schetsen een divers beeld van hun ervaringen met cameratoezicht, hun kennis over camera’s, de verwachtingen over de effectiviteit en de invloed op hun handelen. Het onderzoek laat zien dat het bij de besluitvorming over de invoering of voortzetting van cameratoezicht belangrijk is rekening te houden met het type daders dat voor veiligheidsproblemen zorgt en niet alleen met de problemen zelf. Preventie werkt alleen bij professionele of berekenende daders en niet bij impulsieve of onverschillige daders. In die laatste gevallen kan camera – toezicht, mits goed opgezet, de politie wel ondersteunen bij het tijdig reageren op opstootjes en andere incidenten. Voor een effectief optreden tegen zowel onverschillige als berekenende of professionele daders is apparatuur van hoge kwaliteit vereist en veel aandacht voor mogelijke verplaatsingseffecten. Evaluaties van cameratoezicht zouden daar meer aandacht voor moeten hebben.
AUTEURS: drs. S. Dekkers, drs. G.H.J. Homburg, mr. drs. A. Schreijenberg, drs. A.A.A. van Schijndel Bestellen bij: Managementboek