Op het beleidsterrein veiligheid en justitie is sprake van een sterke onderlinge verwevenheid tussen de prestaties van de verschillende sectoren, zoals de politie, de rechterlijke macht en het gevangeniswezen. De vraag is of het beleid daar voldoende rekening mee houdt. Worden de ingezette middelen vanuit een breder welvaartsperspectief optimaal gealloceerd over de verschillende veiligheids- en justitievoorzieningen? De auteurs beantwoorden deze vraag aan de hand van een integrale tijdreeksanalyse van de productiviteitsontwikkeling van het Nederlandse veiligheids- en justitiesysteem in de periode 1980-2016.
Uit de analyse blijkt dat de productiviteit van de dienstverlening op het terrein van veiligheid en justitie sinds 1980 nauwelijks verandert. In het gunstigste geval krijgt de burger in 2016 nog evenveel ‘waar’ geleverd per euro belastinggeld als in 1980, maar waarschijnlijk iets minder. Opvallend is wel dat het V&J-systeem als geheel beter functioneert dan de som der delen (de afzonderlijke sectoren). In de allocatie van middelen verandert wel het nodige in de loop der tijd. De politie levert duidelijk in ten gunste van de rechterlijke macht en gemeenten.
1 Inleiding
1.1 Introductie
Het functioneren van een (publieke) sector is eigenlijk nooit geheel los te zien van ontwikkelingen die bij andere sectoren op eenzelfde beleidsterrein plaatsvinden. Op het gebied van de strafrechtshandhaving is er bijvoorbeeld een heel directe samenhang tussen de opeenvolgende activiteiten en de sectoren die daarvoor verantwoordelijk zijn: opsporing (politie), vervolging (Openbaar Ministerie, OM), berechting (rechtspraak) en sanctietoepassing (Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)/gevangeniswezen). We spreken dan doorgaans van een keten, waarbij de verschillende schakels in de keten een sterk volgtijdelijke samenhang met elkaar vertonen. Zonder een opgehelderd misdrijf is er geen veroordeling en geen gevangenisstraf.
In de hier gepresenteerde tijdreeksanalyse kijken we ook naar samenhangen buiten de bekende strafrechtketen. Er is namelijk ook een samenhang tussen de activiteiten op het gebied van strafrecht en die op andere onderdelen van het beleidsterrein veiligheid en justitie. Zo houdt de politie zich niet alleen bezig met opsporing, maar ook met de handhaving van de openbare orde en hulpverlening. Als de politie veel opsporingsactiviteiten verricht, dan kan dat ten koste gaan van deze taken. Het omgekeerde geldt natuurlijk ook. De rechtspraak behandelt naast de strafrechtzaken, ook civiele en bestuursrechtelijke zaken. Ligt er veel nadruk op deze zaken, dan kunnen de rechters minder strafzaken afdoen en vice versa.
Elders op het beleidsterrein zijn deze samenhangen eveneens te vinden. Er is bijvoorbeeld een verband tussen de inzet van de brandweer en die van de politie. Maakt de brandweer meer werk van haar preventieve taak en ontstaan daardoor minder branden, dan betekent dat automatisch minder hulpverlening van politie bij branden. Ook als taken en activiteiten inhoudelijk weinig met elkaar te maken hebben, is er een relatie in het systeem. Minder budget voor politie en meer voor de brandweer betekent vanzelfsprekend een verschuiving in de geleverde prestaties, die uit het oogpunt van welvaart al dan niet wenselijk kan zijn. Ook deze minder directe samenhang tussen activiteiten op het beleidsterrein van V&J nemen we in onze beschouwing mee.
1.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen
De vraag is of er bij de allocatie van overheidsmiddelen over deze verschillende V&J-voorzieningen voldoende rekening is gehouden met bovengenoemde samenhang.
Om daarop zicht te krijgen gaan we na welke prestaties er de afgelopen decennia op het totale V&J-terrein zijn geleverd, welke middelen daarvoor zijn ingezet en waar deze terecht zijn gekomen. De centrale vraagstelling van dit artikel is dan ook:
Hoe heeft de productiviteit op het terrein van veiligheid en justitie zich tussen 1980 en 2016 ontwikkeld?
Heeft het beleid, in het bijzonder ten aanzien van de allocatie van middelen, hierop invloed gehad?
1.3 Opzet
In dit artikel bespreken we eerst in paragraaf 2 de afbakening van het terrein van de V&J-sector en schetsen we de ontwikkelingen van de belangrijkste prestatie-indicatoren tussen 1980 en 2016. In paragraaf 3 beschrijven we de kostenontwikkeling van de gehele V&J-sector. Paragraaf 4 gaat vervolgens in op de zogenoemde ‘value for money’- of productiviteitsontwikkeling. De laatste paragraaf bevat de belangrijkste conclusies. Een uitgebreide toelichting op dit onderzoek is te vinden in Blank & Van Heezik (2019).
Lees verder via tijdschriften.boomcriminologie.nl