09:30
21 november 2024

Risicoprofiling of risicovolle profiling tijdens grenscontroles?

Risicoprofiling of risicovolle profiling tijdens grenscontroles?

Jop Van der Auwera en Lore Van de Velde. (2021). Risicoprofiling of risicovolle profiling tijdens grenscontroles?. Tijdschrift voor Veiligheid (20) 3, 3-9.

Hoewel risicoprofiling absoluut niet beschouwd kan worden als een ‘nieuw’ hulpmiddel bij de preventie van criminaliteit, heeft de toepassing ervan de afgelopen jaren toch aan populariteit gewonnen. Zowel bij de screening van asielzoekers, bij de controle aan de grensovergang in luchthavens (o.a. gedragsprofilering of het gebruik van risicoprofielen in de Europese passagiersinformatie-eenheid (PIE)) als bij het aanduiden van hotspots op lokaal niveau (o.a. Criminaliteits Anticipatie Systeem) wordt thans vaker getracht om personen met een criminele intentie te identificeren aan de hand van ordinale risicotaxaties. Die populariteitstoename is op zich niet merkwaardig, aangezien willekeurige politiepatrouilles al langer een verwaarloosbare impact blijken te hebben op de reductie van criminaliteit (zie o.a. Ratcliffe et al., 2011). Preventieve risicoprofielen bezitten daarentegen een zeker potentieel om de interventies van of bewaking en beveiliging door rechtshandhavingsautoriteiten op grensposten doelmatiger en gericht vorm te geven. Niettemin doet het gebruik van zulke profielen ook enkele pertinente vragen rijzen. Precies in het licht van deze ambivalentie zal in voorliggende theoretische bijdrage aan de hand van een gebalanceerd en reflectief overzicht worden stilgestaan bij de aandachtspunten en succesfactoren van de risicoprofiling tijdens grenscontroles, teneinde uit te maken wanneer gesproken kan worden over ‘risicoprofiling’ en wanneer het concept ‘risicovolle profiling’ gehanteerd dient te worden.

1 Het nieuwe ‘risicoreducerende discours’ in de criminaliteitsbestrijding
Ingegeven door het huidige scala aan beschermende instituties, instellingen en systemen die onze samenleving rijk is (o.a. inkomstenbescherming en brandverzekering), postuleert Castel (2003) dat we sinds de eeuwwisseling leven ‘dans des sociétés parmi les plus sûres qui aient jamais existé’. Nooit stonden we op technologisch vlak verder dan vandaag, nooit was ons welvaarts- en welzijnsniveau zo hoog, nooit werden we meer verzekerd en beter beschermd tegen gevaren die voortvloeien uit de agressie van andere mensen. Niettemin ervaren we als ‘meest ontwikkelde en gemoderniseerde individuen’ tóch meer individuele bedreiging, onzekerheid en angst dan ooit tevoren (Bauman, 2013; Castel, 2003).
Deze maatschappelijke tendens heeft ook een onmiskenbare invloed op ons dagelijks leven. Met enige vorm van overdrijving stellen sociologen dat de laatmoderne burgers het idee hebben dat ‘nothing is safe anymore’. Zelfs de meest alledaagse zaken (zoals eten, sporten en vakantie nemen) kunnen als potentieel risicovolle activiteiten worden aanzien (Furedi, 2018). In zo’n samenleving waarin een toegenomen risicobewustzijn gelijktijdig optreedt met een dalende risicoacceptatie, lijken concepten als risicotaxatie, -reductie en -beheersing uit te groeien tot cruciale aandachtspunten (Tierney, 2020). Goed beseffende dat men als kwetsbare burger in de onmogelijkheid verkeert om grootschalige criminaliteitsrisico’s eigenhandig te beheersen, richt men zijn veiligheidsverwachtingen rechtstreeks tot de overheid. Deze vraag naar risicoreductie hoort de overheid in te lossen middels een doelgerichte criminaliteitsbestrijding, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan preventieve beveiligingsmaatregelen, zoals onder meer surveillance en profiling (Van der Woude & Van Sliedregt, 2007). Zo richt het preventieve criminaliteitsbeleid zich eerder op het beperken van gevaren, het verhinderen van schade en het onschadelijk maken van risicovol gedrag, dan op het strafrechtelijk reageren op reeds gepleegde misdrijven. Naast een repressief-reactief antwoord op een strafrechtelijke inbreuk wordt van rechtshandhavingsinstanties immers ook een preventief antwoord verwacht met een specifieke focus op de vroegtijdige detectie van indicatoren die kunnen leiden tot risicovol gedrag (Muller, 2006; Svensson et al., 2011).
Inzake de veranderende visie op criminaliteitsbestrijding heeft Zedner (2007) het over een transitie van een post-crime- naar een pre-crimefocus die gekarakteriseerd wordt door een streven naar maximale veiligheid aan de hand van preventie, bewaking én het veelvuldig berekenen alsook identificeren van toekomstige risico’s. Daar waar rechtshandhavingsinstanties zich bij een post-crimefocus hoofdzakelijk bezighielden met het identificeren van de individuele dader, om deze bijgevolg te straffen en te behandelen, richt de pre-crimefocus zich ook op het inschatten van risico’s op basis van risk assessment tools die focussen op groepskenmerken. Het mag dan ook niet verbazen dat het criminaliteitsbeleid bij grenscontroles in een pre-crime-samenleving steunt op ruime preventieve opsporingsbevoegdheden en allerhande moderne vooruitziende controle-, detectie- en surveillancemechanismen om dagelijks te anticiperen op mogelijke vormen van criminaliteit, schade en onveiligheid (zie par. 2.3) (Zedner, 2007). Meer concreet wordt aan de hand van allerhande probabilistische methoden getracht om bepaalde groepen doelgericht te identificeren en te classificeren volgens hun kwantificeerbare gevaarlijkheidsniveau (zie o.a. Harcourt, 2007). In die zin heeft de preëmptieve logica alle schijn van een actuariële benadering of risicojustitie, waar naast reële criminaliteit ook bepaalde ‘indicatoren’ een trigger kunnen vormen om tot actie over te gaan. De breed gedragen ambitie bestaat er namelijk in om via indicatoren in een early interventionmodel vroegtijdig potentieel gevaarlijk gedrag te detecteren, precies om het nadien onschadelijk te maken en criminaliteit te vermijden (of althans de schade ervan te reduceren) (Pleysier, 2012).

2 Het potentieel van risicoprofiling tijdens grenscontroles
2.1 Een begripsduiding
De huidige tijdsgeest waarin vroegtijdig signaleren, risicotaxatie en het reduceren van veiligheidsrisico’s cruciale aandachtspunten zijn, alsook de toenemende kennis over criminele denkwijzen en allerhande criminaliteitsfenomenen, maken het gebruik van risicoprofiling door opsporingsinstanties het laatste decennia bijzonder populair (Janssen, 2014; Van der Woude & Van der Leun, 2013). De voorkeur voor risicoprofiling is niet alleen toe te schrijven aan de theoretische potentie om toekomstige criminelen preventief te identificeren, maar ook aan de constante drijfveer van rechtshandhavingsinstanties om hun economische efficiëntie te bevorderen (Harcourt, 2007; Harris, 2002).
Risicoprofielen worden doorgaans inductief vormgegeven, wat in abstracte bewoording betekent dat op basis van verschillende individuele gevallen een generalisatie gemaakt wordt die suggereert dat soortgelijke gebeurtenissen in de toekomst vaak dezelfde gemeenschappelijk kenmerken zullen delen (Hildebrandt, 2008; Petherick & Turvey, 2011). Concreet wil dit zeggen dat op statistische wijze wordt nagegaan welke verschillende individuele kenmerken en gegevens (zoals fysieke, demografische, psychologische en gedragsmatige eigenschappen) een verband vertonen met historisch criminele data. Enkel de variabelen die een significante correlatie vertonen met crimineel gedrag uit het verleden worden bijgevolg opgenomen in een algemeen risicoprofiel (Brown & Korff, 2009; Fuster et al., 2010).

Lees verder via tijdschriften.boomcriminologie.nl

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *