11:12
19 april 2024

Minderjarige verdachten in een politiecel

Minderjarige verdachten in een politiecel

Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de oplegging van voorlopige vrijheidsbenemende maatregelen bij jeugdigen in Nederland en België in theorie en praktijk.

Mr. Viviane Wennekes, ‘Minderjarige verdachten in een politiecel’, PROCES 2019, p. 329-336

1 Inleiding
Helaas is het geen uitzondering: jeugdigen die illegaal vuurwerk kopen of een vechtpartij beginnen. Om onderzoek te kunnen doen naar het gepleegde delict kan de politie een minderjarige verdachte oproepen voor een verhoor op het bureau. Het doel hiervan is om meer duidelijkheid te verkrijgen over de zaak. Een verdachte, ook een minderjarige, kan in afwachting van het strafproces in voorarrest worden geplaatst. Dit kan nodig zijn om het opsporingsonderzoek goed te laten verlopen of om de maatschappij te beschermen. In verschillende internationale en Europese verdragen en richtlijnen zijn waarborgen neergelegd die van belang zijn voor de regelgeving betreffende de voorlopige vrijheidsbeneming van minderjarige verdachten.1 Uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) volgt dat voorlopige vrijheidsbenemende maatregelen slechts mogen worden toegepast als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur (art. 37, aanhef en onder b, IVRK). Ook is de Richtlijn 2016/800/EU2 belangrijk, die op 11 juni 2019 door de lidstaten van de Europese Unie dient te zijn geïmplementeerd. Hieruit volgt onder andere dat jeugdigen recht hebben op consultatiebijstand voorafgaande aan en tijdens het politieverhoor (art. 6 Richtlijn 2016/800/EU). Belangrijk is het uitgangspunt dat de vrijheidsbeneming in elke fase van de procedure zo kort dient te duren als passend is. Vrijheidsbeneming blijft een uiterste maatregel, zeker in het geval de jeugdige nog niet is veroordeeld (art. 10 Richtlijn 2016/800/EU). Daarnaast dienen lidstaten ervoor te zorgen dat alternatieve maatregelen worden gebruikt waar mogelijk (art. 11 Richtlijn 2016/800/EU). Indien alsnog wordt gekozen voor het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel, moeten lidstaten zorgen voor een specifieke behandeling bij minderjarige verdachten.

Zowel in Nederland als in België bestaan bijzondere regelingen voor minderjarigen die in strijd hebben gehandeld met een wettelijke bepaling. In tegenstelling tot Nederland heeft België geen jeugdstrafrecht, maar kent het het jeugdbeschermingsrecht. Ondanks de verschillende invalshoeken moeten beide landen zich aan dezelfde internationale rechtswaarborgen houden, met name met betrekking tot de bijzondere rechtspositie van jeugdigen tijdens het opleggen van voorlopige vrijheidsbenemende maatregelen. De zogenoemde voorlopige vrijheidsbenemende maatregel begint in Nederland op het moment dat de verdachte in een politiecel wordt geplaatst. De maatregel eindigt op het moment dat de voorlopige hechtenis wordt beëindigd, ofwel door het uitspreken van een vonnis door de rechter, ofwel door de rechter-commissaris. Ook in België begint de voorlopige vrijheidsbenemende maatregel als de verdachte in een politiecel wordt geplaatst. Deze eindigt bij beëindiging van de voorlopige vrijheidsbenemende maatregel in een gesloten inrichting.

Het is de vraag of de regelgeving en praktijk van zowel Nederland als België al voldoen aan de bepalingen die zijn opgenomen in de Richtlijn 2016/800/EU of dat er nog enige aanpassing noodzakelijk is. Om deze reden zal in deze bijdrage worden onderzocht in hoeverre de regelgeving en praktijk van Nederland en België de rechten en belangen van jeugdige verdachten waarborgen wat betreft het opleggen van voorlopige vrijheidsbenemende maatregelen. In paragraaf 2 zullen verschillende onderdelen van de voorlopige vrijheidsbenemende maatregelen op het gebied van regelgeving en praktijk worden getoetst aan de Europese normen, afkomstig van de richtlijn. Hierbij zal onder andere worden gekeken naar het verblijf in een politiecel, de alternatieve wijzen voor tenuitvoerlegging en de schorsing of het uitstellen van de voorlopige vrijheidsbenemende maatregelen. In paragraaf 3 zal worden afgesloten met een antwoord op de onderzoeksvraag en het geven van enkele aanbevelingen.

Lees verder via bjutijdschriften.nl

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *