08:52
27 april 2024

Mensenrechten als toetssteen in het criminologisch onderzoek

Mensenrechten als toetssteen in het criminologisch onderzoek

André van der Laan, Stefaan Pleysier en Ton Liefaard. (2023). Mensenrechten als toetssteen in het criminologisch onderzoek. Tijdschrift voor Criminologie (65) 1-2, 3-14.

Inleiding
Criminologische vraagstukken en mensenrechtenthema’s zijn nauw aan elkaar verbonden. Toch lijken ze in het wetenschappelijke onderzoek vaak als aparte onderwerpen te worden beschouwd. In een snel veranderende maatschappij, na een pandemie, ten tijde van een (dreigende) wereldcrisis waarin globalisering, migratie en nativisme op gespannen voet staan, economische belangen en duurzaamheid lijken te concurreren, sociale en economische onzekerheden dreigen toe te nemen en oorlog en conflict prominent aanwezig zijn, met alle gevolgen van dien, is het juist relevant om de verwantschap tussen beide nader te bekijken. Dat we parallel aan deze ontwikkelingen ook constateren dat nationale en lokale overheden in toenemende mate grijpen naar risico-inperking, controle en (gedrags)regulering in het streven naar veiligheid en maatschappelijke orde, zet het belang van een geïntegreerde criminologische en mensenrechtelijke agenda alleen maar meer in de verf.

Mensenrechten zijn normatieve regels om rechten en vrijheden van individuen die in aanraking komen met overheden en niet-statelijke actoren (waarbij we hier onder andere multinationals, bedrijven of maatschappelijke organisaties bedoelen) te waarborgen (Weber e.a., 2014, 1). Ze kunnen worden gezien als een systeem van normen, waarden en principes, gereguleerd via nationale wetgeving en internationale verdragen, waaraan primair statelijke actoren, zoals overheden en uitvoeringsinstanties of administraties, zich moeten houden. In aanvulling hierop wordt ook steeds meer verwacht dat niet-statelijke actoren zich behoren te houden aan dit normenkader in de bejegening van individuen of groepen individuen (Bullock & Johnson, 2012). Mensenrechten kunnen in die zin ook richting geven aan het beleid en de praktijken van professionals werkzaam bij overheden en organisaties in hun omgang met en behandeling van individuen en groepen in de samenleving. Ze bieden een normatief kader waartegen het optreden van nationale en lokale overheden alsook van bedrijven en organisaties ten aanzien van individuen of groepen kan worden getoetst. Mensenrechten waarborgen en zien toe op het naleven van sociale, culturele en economische gelijkheid en democratische vrijheden en rechten voor burgers en groepen burgers. In een periode waarin de nadruk steeds meer komt te liggen op het inperken van risico’s en het streven naar veiligheid en controle door overheden, bieden mensenrechten een theoretisch en conceptueel kader om kritische vragen te stellen bij dat handelen van overheden en niet-statelijke actoren, of juist het nalaten daarvan (Bullock & Johnson, 2012; Weber e.a., 2014). Waar nodig dient het mensenrechtenkader als toetssteen voor het bepalen van de verantwoordelijkheid en daarmee aansprakelijkheid van voornoemde actoren voor het niet adequaat beschermen van de rechten en vrijheden van (groepen) burgers.
Van belang hierbij is te onderkennen dat de term ‘mensenrechten’ staat voor een verzameling van fundamentele rechten en vrijheden van mensen in het algemeen, van groepen mensen in het bijzonder, waaronder vrouwen, kinderen en personen met een handicap, en ten aanzien van bepaalde specifieke thema’s, zoals bescherming van burgerlijke en politieke rechten en van economische, sociale en culturele rechten, of bescherming tegen foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Internationaal worden mensenrechten, in algemene en bijzondere zin zoals hiervoor bedoeld, sinds de twintigste eeuw gereguleerd op het niveau van de Verenigde Naties en op regionaal niveau, in Europa via de Raad van Europa en de Europese Unie. Beide categorieën juridische kaders zijn voor Nederland en Vlaanderen van groot belang en werken door in de ‘eigen’ rechtsorde via de Nederlandse Grondwet respectievelijk de Belgische Constitutie (Limbeek & Bruning, 2014; Vandenhole, 2014).

Hoe individuen of groepen zich verhouden tot nationale of lokale overheden of tot niet-statelijke actoren en betekenis geven aan en omgaan met de macht van die staat (‘state power’) of bedrijven en maatschappelijke organisaties, zijn bij uitstek relevante onderwerpen voor de criminologie. Naast onderzoek vanuit microcriminologisch perspectief, waar wordt nagegaan waarom sommige individuen wel en andere geen criminaliteit plegen, en vanuit mesocriminologisch perspectief, waar dergelijke patronen op buurtniveau worden bestudeerd, is er nood aan macrocriminologisch onderzoek over maatschappelijke processen, nationale en internationale gemeenschappen en instituties, en de relaties met individuen en groepen in een samenleving (Braithwaite, 2022, 38). Een brede invulling van de criminologie, met aandacht voor het micro-, meso- en macroniveau, stimuleert onderzoek dat inzicht biedt in hoe mensenrechten neergelegd in regelgeving en richtlijnen vorm krijgen in de praktijk, en andersom hoe de empirische praktijk gevolgen kan hebben voor mensenrechten en wetgeving.
Criminologisch onderzoek naar het naleven van mensenrechten is niet alleen van belang als het transnationale of mondiale vraagstukken (migratie, klimaat, oorlog en gewapende conflicten, etc.) betreft (Van Swaaningen & Zaitch, 2022). Criminologisch onderzoek vanuit een mensenrechtelijke benadering richt zich ook op thema’s zoals punitiviteit, controle of preventie, en stelt zich onder meer de vraag in hoeverre algemene principes zoals gelijkheid, proportionaliteit en een eerlijk proces zijn gewaarborgd (Weber e.a., 2014, 231-232). Daarom is het ook dichter bij huis, in de bestudering van de aanpak en preventie van criminaliteit door overheden of niet-statelijke actoren op nationaal of lokaal niveau, relevant te weten hoe het gesteld is met de naleving van mensenrechten in die praktijk. De voorbeelden van het belang van dat soort onderzoek zijn legio: denk aan politieoptreden, de werking van het straf(proces)recht of de tenuitvoerlegging van justitiële sancties met vrijheidsbeneming als allicht de meest ingrijpende tussenkomst tussen staat en individu, waarbij al dan niet sprake kan zijn van etnisch profileren, seksedifferentiatie of een anderszins ongelijke bejegening van groepen. Maar het gaat bijvoorbeeld ook over het opleggen van allerhande lokale samenscholings-, plaats- of gebiedsverboden om de openbare orde en veiligheid te garanderen, zonder de tussenkomst van een rechter, die hier allicht ook rekening zou houden met onder andere de beperking van de vrijheid van meningsuiting en vereniging. Of denk ook aan hoe bijvoorbeeld bedrijven of maatschappelijke organisaties omgaan met hun werknemers of omwonenden als economische belangen leiden tot milieuschade met verregaande gevolgen voor een veilige werk- of woonomgeving.
In onze hedendaagse samenlevingen lijken overheden steeds meer belang te hechten aan de bestrijding en preventie van criminaliteit. Het gaat om het beheersen en als het enigszins kan voorkomen van criminaliteit nog voordat zij heeft plaatsgevonden. Dat laatste gebeurt dan bijvoorbeeld op basis van risico-inschattingen in concrete situaties, of door het opstellen van risicoprofielen op basis van kenmerken van (groepen) mensen. Daar waar vanuit een strafrechtelijk kader criminaliteit gesanctioneerd wordt nadat zij heeft plaatsgevonden, ligt bij deze vormen van criminaliteitspreventie de nadruk steeds vaker op toekomstige risico’s of potentiële schade nog zonder dat de daad zelf heeft plaatsgevonden (Zedner, 2009; Schinkel, 2009). Zo’n preventieve benadering, met behulp van prepressieve maatregelen, gericht op surveillance, beveiliging en opsporen van risico’s, is weliswaar bedoeld om criminaliteit te reduceren en maatschappelijke veiligheid te vergroten, maar heeft potentieel ook latente, negatieve effecten en gevolgen die omwille van de goede bedoelingen weleens vaker uit het oog worden verloren. Zo stelt men zich zeker niet altijd de vraag of dergelijke maatregelen niet ook individuele vrijheden aantasten of onze privacy fundamenteel bedreigen, en daarmee misschien wel hun doel voorbijschieten. Het empirisch criminologisch onderzoek kan zicht bieden op de doelbereiking van bepaalde maatregelen, met aandacht voor zowel de bedoelde als de onbedoelde effecten. Door de maatregelen eveneens expliciet te toetsen aan principes zoals gelijkheid, non-discriminatie, proportionaliteit of een eerlijk proces, worden die latente, negatieve effecten van sociale controle en criminaliteitsbeheersing bovendien ook fundamenteler in beeld gebracht en bestudeerd (Weber e.a., 2014, 108-125).
Empirisch criminologisch onderzoek naar (de naleving van) mensenrechten is eveneens belangrijk om onbedoelde gevolgen van mensenrechten en richtlijnen in de uitvoeringspraktijk duidelijk te krijgen. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Hoewel westerse overheden zich merendeels conformeren aan internationale mensenrechten, is het de vraag of de implementatie ook leidt tot het naleven ervan in de praktijk en tot het verbeteren van de positie van individuen in contact met gezagsdragers. Zo bleek bijvoorbeeld uit een Brits onderzoek (Bullock & Johnson, 2012) naar de implementatie van de Human Rights Act (HRA) in het politiewerk in Engeland en Wales dat de HRA wel had geleid tot richtlijnen om te implementeren in de praktijk, maar dat deze richtlijnen vooral leidden tot het afvinken van lijstjes door agenten in de operationele praktijk. In de omgang met en het verhoren van verdachten veranderde echter weinig. Meer nog, er werd geconstateerd dat de richtlijnen die vanwege de HRA werden ingevoerd en de discretionaire mogelijkheden die deze agenten bood bij de interpretatie ervan voor hun werk, ervoor zorgden dat politieagenten hun reguliere werkwijze konden legitimeren (Bullock & Johnson, 2008, 3-4). Goldson en Kilkelly (2013) observeren een vergelijkbaar probleem ten aanzien van internationale mensenrechtenstandaarden en de bescherming van jongeren tegen onrechtmatige vrijheidsberoving. En een dergelijke ‘compliance gap’ komt niet alleen voor bij uitvoeringsorganisaties gerelateerd aan overheden, maar ook in de private sector.
In al deze contexten is het relevant om de naleving van mensenrechten, knelpunten daarin of risico’s op schendingen daarvan te kennen (Weber e.a., 2014). Dit vraagt dan ook om een kritische studie van de wijze waarop overheden en niet-statelijke actoren in de interactie met burgers omgaan met mensenrechten. Het gaat hierbij verder dan alleen het bestuderen van waarborgen, het betreft juist ook hoe mensenrechten in de praktijk worden nageleefd en toegepast.

De bestudering van mensenrechten en empirisch criminologische vraagstukken zijn dus geen aparte losstaande disciplines, maar hebben baat bij een grotere integratie en interactie. Braithwaite beargumenteert dat ‘in doing social theory we should look for that adjustment between normative and explanatory categories of analysis’ (Braithwaite, 2022, 64; Braithwaite & Pettit, 2000). Als waarden en normen, en een normatief kader zoals mensenrechten, breed worden gedragen, dan wil dat zeggen dat zo’n normatief kader ook een verklaring kan zijn voor het menselijk handelen en de wijze waarop mensen met het optreden van instituties omgaan. Net om die reden is de integratie van een normatieve en verklarende (empirische) benadering in het criminologisch onderzoek een grote meerwaarde (Braithwaite, 2022, 37). Belangrijk daarbij is dat vanuit de criminologie het engagement met mensenrechten gericht moet zijn op het betrekken en waar aan de orde doorgronden van de betekenis van mensenrechten in juridische zin. Indien er slechts aan de oppervlakte over de juridische betekenis van mensenrechten wordt nagedacht, kunnen de benodigde integratie en interactie niet goed plaatsvinden. Bovendien kan dit een bedreiging vormen voor mensenrechten, omdat er dan mogelijk te gemakkelijk conclusies worden getrokken over de meerwaarde van mensenrechten (zie ook hierna de zogenaamde ‘discursive human rights criminology’), die geen recht doen aan de werkelijke betekenis en/of potentie.

Lees verder via bjutijdschriften.nl

Meer leren over jeugdcriminaliteit, ondermijning, verwarde personen en andere actuele lokale veiligheidsthema’s? Kom op 13 maart en/of 15 mei naar de HCB Seminars ‘Topsprekers in Veiligheid’ met o.a. prof. dr. André van der Laan (Universiteit Leiden), prof. dr. Michiel van der Wolf (Rijksuniversiteit Groningen) en prof. dr. Karin van Wingerde (Erasmus Universiteit).

Meer leren over de integrale aanpak van verwarde personen, veelplegers en stelselmatige daders? Kom naar de HCB Cursus ‘Integrale Persoonsgerichte Aanpak 2024’ die start op 25 april in Den Haag, georganiseerd door het Haags Congres Bureau.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *