10:00
22 december 2024

‘Jij ziet er helemaal niet uit als een politieman!’ – Etnisch profileren

Anis Raiss (29) – een voorbeeldige agent – wil twee maanden geleden in Enschede aangifte doen op het politiebureau. Hij wordt echter ‘niet serieus genomen’ en kan zich niet legitimeren. Dan escaleert het snel.

Een goede politieagent stopt nooit met kijken. Dat zet je niet zomaar even uit. Anis Raiss zit in de tram op de Amsterdamse Van Woustraat als hij de Febo passeert. Hij heeft vakantie, staat op het punt om met zijn moeder naar Marokko te vertrekken. Door het raam kijkt hij de snackbar binnen. Hij schrikt.

Hé! Dat is toch…

Raiss meent een gezicht te herkennen dat eerder via politiekanalen is verspreid. Een Engelsman op de internationale opsporingslijst. Hij stapt de tram uit, de Febo in. Door zijn wimpers monstert hij de man. Sprekend. Aanwijzing één.

Bij de counter hangt hij een of ander ‘lulverhaal’ op, over een feestje dat hij wil geven en hoeveel de friet dan zou kosten. Intussen houdt hij zijn oren gespitst. Aanwijzing twee: de man spreekt Engels.

Buiten belt Raiss om versterking. Samen met collega’s benadert hij de Brit. Die trekt een document uit zijn zak, propt het in zijn mond en begint woest te kauwen. De man wordt ingerekend. Raiss wordt beloond met een zilveren pen en een onderscheiding. De Telegraaf interviewt hem. Hij wordt een modelagent genoemd.

Dat spookt maar door zijn hoofd als hij, krap een jaar later, in een politiecel in Enschede zit en de inspecteur maar tegen hem blijft schreeuwen. Ze geloven niet dat hij echt bij de politie zit. „Je ziet er niet uit als een agent”, buldert de inspecteur.

Zijn kleren zijn gescheurd. Hij voelt zich vernederd, gekleineerd, gediscrimineerd. Zijn rug doet pijn van de duwen die hij kreeg. Hij is bang. En wat doet hij dan helemaal bij de politie, vragen ze. Bij de schoonmaak zeker?

Handeltje in haargel

Toen het gebeurde, was hij net terug van vakantie, vertelt hij. Sicilië, twee weken. Hij wijst op zijn gezicht. „Ik word echt heel erg donker. Veel donkerder dan dit.” Of dat belangrijk is? „Misschien.”

Anis Raiss (29) doet zijn verhaal op een terras in Enschede. Zijn jus d’orange raakt hij niet aan; door de stress heeft hij moeite met slikken, zegt hij. Hij is net bij een psycholoog geweest. PTSS, heeft die geconstateerd: een posttraumatische stress-stoornis. Twee maanden geleden gebeurde het, en sindsdien zit hij ziek thuis.

Dit is hoe hij die dag reconstrueert.

Raiss woont en werkt in Amsterdam, maar dat weekend was hij op bezoek bij zijn familie in Enschede. Zijn broertje, scholier, drijft daar een slim handeltje: hij slaat een populair merk haargel online in, en verkoopt dat op het schoolplein door met winst. Onlangs was hij opgelicht. De gel was nooit bezorgd. Op advies van zijn oudere broer maakte hij een afspraak bij de politie om aangifte te doen.

Die dag zet Raiss zijn vader en broer af bij het bureau, maar hij gaat niet mee naar binnen. Na tien minuten wordt hij gebeld. „Of ik ze alweer kon ophalen.”

Vader en zoon zijn met lege handen weggestuurd, hoort hij. „Ze mochten geen aangifte doen, kregen ze te horen, dat moest maar online.” Raiss – die zelf wekelijks dat soort aangiftes verwerkt – snapt er niets van. Ze hadden toch een afspraak? „Ik zei: ik ga wel even mee.”

Binnen treft hij twee zeer onwelwillende agentes achter de balie. „Jullie zijn hier al geweest”, zegt een van hen. Ze weigeren hem te woord te staan. „Ik heb me in eerste instantie nederig opgesteld”, zegt Raiss. „Maar ze wilden me niet helpen, wat ik ook probeerde. Ze namen me niet serieus. Mevrouw, zei ik, ik werk ook voor de Nationale Politie.”

Vanaf dat punt escaleert het rap.

Undercover

Waarom is Raiss agent geworden? Eigenlijk weet hij het niet goed. Hij solliciteerde en, verdomd, werd aangenomen. De psychologische tests, de sportproef – hij passeerde ze vlot. Hij had talent. Hij kwam als hoofdagent te werken in de Jordaan, hield zich bezig met de bestrijding van zware criminaliteit. Helemaal na de aanhouding in de Febo was hij op het bureau „een soort van ster”, zegt hij.

Maar de politie kent ook schaduwkanten, ontdekt hij. De ruwheid, de vooroordelen. Onverdraagzaamheid. „Niet alleen tegen moslims, hoor. Als de enige christelijke jongen even de ruimte uit was, begonnen de grappen over hem meteen. Als je anders bent, val je erbuiten.”

De vluchtelingencrisis zet de verhoudingen verder op scherp, zegt Raiss. Hij haalt een theorie aan van de Sloveense popfilosoof Slavoj Zizek. „In de film Jaws worden strandgangers bedreigd door een mensenetende haai. De mensen in het dorp zetten zich over hun verschillen heen om samen die haai te lijf te gaan.” Een gemeenschappelijke vijand als bindmiddel. „Dat zie ik bij de politie: vluchtelingen vervullen daar die rol.”

Als hij een Syrische asielzoeker wil helpen met een aangifte, krijgt hij van een collega de vraag of hij zich soms aan het specialiseren is. Een ander stuurt hem een bericht met als subject: ‘Islam is nazisme’. Raiss: „Dat soort dingen, daar krijg je echt een tumor van in je kop.”

Hij voelt zich steeds vaker slecht op zijn gemak. Soms speelt Raiss met de gedachte om iets anders te gaan doen. Maar het werk gaat hem zo goed af, de kansen blijven komen. Hij wordt geselecteerd om undercover te gaan. Psychologische tests, spraakoefeningen, rollenspellen, hij leert hoe je moet communiceren. Hoe je mensen op hun gemak stelt. Hoe je iets bij iemand gedaan krijgt.

Pepperspray

Op het bureau in Enschede lukt dat niet. Nadat hij zich heeft voorgesteld als agent, verslechtert de sfeer snel. Raiss vraagt „uit wanhoop” of hij de chef van dienst mag spreken. Beide agentes stampen naar achteren, Raiss neemt plaats.

Even later verschijnt een grote kale man in de deuropening. Rang: brigadier. „Wie doet hier alsof hij agent is?”, buldert hij. „Hier komen!” De man bekijkt Raiss van top tot teen. „Jij ziet er niet uit als een politieman.” Heeft hij identificatie bij zich? Nee. Raiss: „Ik zei: mijn naam is Anis Raiss, zoek het op in het systeem.” Dat gebeurt niet.

Raiss’ vader is inmiddels ook het bureau binnengelopen. „Ah”, zegt brigadier Arnold, „je werkt zeker net als je vader bij de VAT.” Zo wordt de schoonmaakdienst van de politie in die regio genoemd – daar werkt zijn vader ook echt.

Na lang gesteggel komen ze eruit. Raiss mag inderdáád aangifte doen op het bureau. Maar niet nu. Hij moet maar een nieuwe afspraak maken. De brigadier verdwijnt weer naar achter. „Dinsdag om 10.30 uur”, zegt de agente achter de receptie. „Kun je zo vroeg opstaan?”

Met de afspraak onder zijn arm wil Raiss het bureau verlaten, hij is al bijna bij de uitgang, als hij het gekraak hoort van een portofoon. Prrrt. Hij draait zich om. Voor hem staat een andere politieman, Raiss herkent de rang als inspecteur. Die begint te schreeuwen. Dat Raiss zich uitgeeft voor agent, dat hij zich moet identificeren, dat hij nú mee naar binnen moet komen.

De inspecteur grijpt hem vast. Raiss rukt zich los. Ook de brigadier staat er nu bij. „Pepperspray!”, roept hij. „Pepperspray!” Andere agenten komen aangerend. Ze sleuren Raiss hardhandig naar achteren. Werken hem tegen een muur. Hij kneust zijn pols. Zijn broek wordt kapotgescheurd.

Raiss vecht tegen zijn tranen.

Uiteindelijk blijft hij alleen achter in een cel. Raiss weet hoe het werkt: straks komt iemand de aanhouding toetsen. Dan kan hij zich rustig verklaren.

Na een paar minuten komt diegene inderdaad: het blijkt dezelfde inspecteur. Die begint weer te schreeuwen. „Kijk me aan!” Maar Raiss durft hem niet aan te kijken. „Het gevoel dat ik had kan ik op geen enkele manier beschrijven”, zegt hij. „Het is het ergste wat ik ooit heb gevoeld.”

Die nacht wordt hij in de arrestantenbus vervoerd naar het cellencomplex in Deventer – protocol wanneer iemand wordt verdacht van een misdrijf. Hij krijgt niets te eten. Als de inspecteur van dienst de volgende ochtend zijn cel binnenkomt, ziet die het meteen: deze inverzekeringstelling is niet-gegrond. Raiss wordt verhoord, vrijwillig, en mag gaan.

Paniekaanval

„Etnisch profileren…” , zegt Raiss. „Ik heb moeite om het zo te zeggen, maar dat is precies hoe het voelde. Ze zagen alleen een Marokkaan. Wanneer ik als blonde jongen dat bureau was binnengelopen, dan was dit allemaal niet gebeurd.”

Maar het is wat erná gebeurde, zegt Raiss, dat voor hem pas echt toont waar het misgaat bij de Nederlandse politie. Het is de reden dat hij nu zijn verhaal doet.

Vier dagen later krijgt hij bericht van zijn chef in Amsterdam. „Bereid je vast voor op maatregelen”, zegt zij. Raiss krijgt twee weken gedwongen verlof in het kader van onderzoek. Hij moet zijn dienstwapen inleveren en in gesprek met de VIK, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten, zeg maar de Nederlandse internal affairs. „Ik was verdachte.”

Tot de camerabeelden worden bekeken. De volgende dag krijgt hij zijn chef alweer aan de lijn. Ze klinkt vrolijk. „Anis, we hebben alles gezien. Het valt allemaal wel mee!” Raiss mag direct weer aan het werk. Over repercussies tegen degenen die hem arresteerden wordt niet gerept.

Raiss begint meteen, hij wil dit incident zo snel mogelijk vergeten. Maar die eerste middag al, op het bureau in Amsterdam, gaat het mis. Hij ziet zichzelf in de spiegel. „In dat uniform…” Hij barst in huilen uit. Een paniekaanval. Hij sluit zich in op de wc. Zijn chef reageert begripvol en meldt hem ziek. Excuses krijgt hij niet. Wat ze wel aanbieden? Mediation, samen met de agenten die hem oppakten. „Alsof hier sprake is van een of ander arbeidsconflict. Ik heb geweigerd.”

De politie heeft een probleem

Raiss plaatst zijn arrestatie binnen een grotere kwestie, die al langer speelt bij de politie. Hij begint over de staandehouding van rapper Typhoon eind mei, en de schokkende reacties van agenten daarop op het besloten politie-intranet, waar NRC in juni al uit publiceerde.

„De politie heeft een probleem”, zegt Raiss. „Maar het is mij duidelijk dat ze dat niet serieus nemen. Een incident als dit zou intern tot ophef moeten leiden, verontwaardiging, onderzoek. Maar ze doen er helemaal niets mee. Imagoschade weegt zwaarder.”

Maandag deed hij aangifte tegen zijn arresteerders. Van belediging, bedreiging, mishandeling, vrijheidsberoving, misbruik van het ambt. „Als de politie intern niets doet, dan moet het helaas op deze manier.” Wat hij wil bereiken? Dat de politie eens zelfonderzoek gaat doen, zegt hij. Dat dit soort incidenten niet langer wordt getolereerd. Zodat hij zich weer veilig kan voelen. Zodat hij weer een goede agent kan zijn.

Bron: NRC 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *