Als er problemen zijn met hangjongeren ga je er gewoon tussen staan. Zo simpel is het. Mijn grootste angst is dat er 4 meter voor mijn deur een hangplek ontstaat. Dat kan, weet ik uit eigen ervaring. Toen ik 14 jaar oud was en nog vrienden had, namen wij het niet zo nauw, qua hangplek. We hadden niet eens door dat het een hangplek was. Dat scheelt. Het zou zelfs kunnen dat wij hem hebben uitgevonden. We woonden in Amstelveen, stonden bij elkaar en als er dan een raar soort verveling ontstond, dan hadden we onze plek gevonden. Heel belangrijk was het dat er werd gezwegen.
Soms zei een van ons: laten we de voordeur van de familie Rikkert insmeren met oude stront. Wij dachten daar even over na, schudden dan het hoofd en daarna hingen we verder. Als het bijna zes uur ’s avonds was, werden we onrustig. Hangen, prima, maar dan niet zo lang dat je broertje thuis jouw schnitzel zat op te vreten.
Ik herinner mij nog goed hoe het contact met passerende volwassenen verliep. We stonden op onze nieuwste hangplek, een stukje gras langs een fietspad, en we keken naar de grond. Er stopte een vrouw die vroeg wat we zochten. We durfden geen van allen te zeggen: ‘Dat gaat je geen dikke kut aan, hoerenvrouw van Babylon, doorfietsen met je benen.’ We deden dan maar net alsof we een contactlens zochten. Daarna gingen we op zoek naar een nieuwe hangplek, omdat een volwassen vrouw op haar knieën over ons gras had gekropen.
Daar moest ik aan denken toen ik hoorde over de hangplekoorlog in Zaandam. Bezoekers en werknemers van een supermarkt voelen zich geïntimideerd door een hangende groep vlogjongeren. Ze draaien harde muziek en lachen om je schoenen. Ik denk dat ik weet hoe je zo’n samenscholing zonder politie en hulp van jeugdwerkers kunt voorkomen. Ga er tussen staan. Zo simpel is het.
Nu is het vlak voor mijn deur nog redelijk rustig, maar op het moment dat ik een hangplek zie ontstaan, treedt Plan Dijkshoorn in werking. Eerst ga ik lekker tussen ze in zitten. Dat zorgt voor onrust. Jongeren vinden dat niet fijn, een hangoudere tussen hen in. Daarna wacht ik op de eerste reactie. Dat zal ongeveer zoiets zijn als: ‘Hé, koning rimpelzak, moet jij geen jus maken, voor bij de aardappels?’ Dan niet boos worden, maar hem antwoorden in een taal die hij niet begrijpt. Hem recht aankijken en zeggen: ‘Brakkaboy, met die kaalbas-shoes en je hakkahaar, jij lui-oog minikukel met donssnor van je eigjouwe, waarom zo frontie? Laten we you en me naar het nieuwste upsidedownloodje van mijn bloedjeman DJ Rippalot luisteren.’
Dat vinden ze niet fijn. Daarna doe ik, om ze te verwarren, juist iets dat meer bij mijn leeftijd past: ik blader, gezellig tussen de hangjongeren in, een oud nummer van het tijdschrift KIJK door. Soms zucht ik, of ik begin opeens heel hard te lachen. Ik vertel ze wat ik lees: wisten jullie, hangjongens, dat als je het zaad van alle mannen in Nederland in een silo stort, dat je dan na vier maanden tijd, door de vrijgekomen sappen, een heerlijke vissaus hebt?’
Daarna zwijg je weer. En let op, het wonder geschiedt. De jongeren zullen ergens anders gaan hangen, want niets is zo erg als een hangplek die door ouderen wordt gewaardeerd.
Nico Dijkshoorn
Bron: De Volkskrant