Als je iets wil krijgen, moet je ook iets willen geven. Als je als Inspectieraad een onafhankelijke positie claimt (in een brief aan de minister en een artikel in de Volkskrant), mag je de samenleving ook vertellen wat die van je toezicht mag verwachten. In het debat over rijksinspecties zou de Tweede Kamer zich vooral moeten richten op de verbetering van de kwaliteit van het toezicht. Dit schrijven de adviseurs Paul van Dijk, Mindert Mulder en Rob Velders.
“Het is aan ons als toezichthouders om onze taak onpartijdig en met scherpte uit te voeren”, schrijven de verenigde rijksinspecties. Dat is natuurlijk zo – al een tijdje. Het principe van onafhankelijkheid stond al in een kabinetsvisie van het begin van deze eeuw. Sinds 2015 gelden de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. En het huidige kabinet werkt, inmiddels ook al een tijdje, aan een Wet op de rijksinspecties. Op 12 juni debatteert de Tweede Kamer over de initiatiefnota die Pieter Omtzigt hierover schreef.
Natuurlijk moet de eigen positie van rijksinspecties wettelijk worden verankerd. Daarbij kan nog worden gebakkeleid hoe de onafhankelijkheid zich verhoudt tot ministeriële verantwoordelijkheid. En daarbij is het goed om stil te staan bij het diverse landschap van toezichthouders dat in de afgelopen decennia is ontstaan: waarom wijkt de positie van rijksinspectie bijvoorbeeld af van markttoezichthouders als de ACM en AFM, die als zelfstandige bestuursorganen op afstand van de departementen zijn gezet?
Nog belangrijker is het om het oog op de bal te houden: hoe kan het toezicht zelf worden verbeterd? De inspecteurs-generaal suggereren dat meer onafhankelijkheid ons zou hebben behoed voor affaires over gaswinning en kinderopvangtoeslag.
Lees verder via toezichttafel