Prof. mr. J.A.A.C. (Jacques) Claessen, ‘Pleidooi voor de terugdringing van de korte gevangenisstraf’, Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2021-3, p. 131-137
1. Inleiding: de korte gevangenisstraf als problematische sanctie
In 2009 concludeerde een aantal onderzoekers ‘dat detentie geen dan wel een criminogeen effect heeft op herhaald crimineel gedrag’.1 Zij waarschuwden rechters dat zij zich geen illusies moeten maken over het realiseren van speciale preventie door middel van de gevangenisstraf, afgezien van een insluitingseffect: ‘Met gevangenisstraf voorkomen zij waarschijnlijk geen recidive en resocialisatie wordt waarschijnlijk ook niet gerealiseerd.’2 Kijkend naar de recidivecijfers van toen en nu moeten we vaststellen dat de hiervoor aangehaalde uitspraken niets aan geldigheid hebben verloren. De recidivecijfers na detentie zijn nog steeds hoog: ca. 47% van de ex-gedetineerden gaat opnieuw de fout in binnen twee jaar na invrijheidstelling; in werkelijkheid ligt dit percentage nog hoger, omdat lang niet alle criminaliteit wordt ontdekt en opgehelderd.3 Ondanks tegenvallende recidivecijfers is de kans om als dader een gevangenisstraf opgelegd te krijgen in Nederland relatief groot.4
Natuurlijk kijkt de rechter in het kader van zijn sanctioneringsbeslissing niet alleen naar resocialisatie en recidivereductie als doel, maar ook naar vergelding. Zeker bij zwaardere delicten zal vergelding een zodanig gewicht in de schaal leggen dat hij – gegeven het huidige sanctiearsenaal – moeilijk voor een andere sanctie kan kiezen dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf; ik laat maatregelen als tbs hier buiten beschouwing. Echter, maar liefst 73% van alle gedetineerden zit korter dan drie maanden vast.5 Als we daarbij de gedetineerden die korter dan zes maanden gevangen zitten optellen, dan komen we uit op ruim 80%. Met andere woorden: de kans op een korte gevangenisstraf is in Nederland groot. Het betreft over het algemeen daders die zijn veroordeeld wegens lichtere strafbare feiten. Dat kunnen daders zijn die direct een gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen, maar ook daders die in de cel belanden omdat zij hun geldboete niet betalen of hun taakstraf niet volbrengen (zie art. 24c Sr resp. art. 22d Sr inzake vervangende hechtenis). Voorts betreft het daders die een gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen gelijk aan hun voorarrest en die dus feitelijk hun straf hebben uitgezeten tijdens hun preventieve hechtenis (art. 27 Sr).
De LOVS-oriëntatiepunten tonen dat relatief veel delicten, vooral heel wat gewelds-, vermogens- en verkeersdelicten, in aanmerking komen voor een gevangenisstraf korter dan zes maanden.6 De vraag is of bij dergelijke delicten in beginsel niet zou kunnen of wellicht zou moeten worden gekozen voor de oplegging van een andere straf dan een gevangenisstraf. Terwijl de rechter in 1886, toen het huidige Wetboek van Strafrecht in werking trad, uitsluitend kon kiezen tussen een geldboete of vrijheidsbeneming (principale hechtenis bij overtredingen en gevangenisstraf bij misdrijven), is zijn keuzeruimte inmiddels groter geworden, onder meer doordat hij sinds 2001 kan kiezen voor de oplegging van een taakstraf (art. 9 lid 2 Sr). Zou de rechter niet vaker dan nu het geval is, gebruik kunnen en wellicht moeten maken van die taakstraf? En zou thuisdetentie niet eveneens een goed alternatief zijn voor de korte gevangenisstraf tot zes maanden?
Waarom ik de cesuur bij zes maanden leg? Omdat enkel gedetineerden die minimaal voor zes maanden in de cel belanden, in aanmerking komen voor een penitentiair programma (art. 4 Pbw) dan wel voorwaardelijke invrijheidstelling (vanaf één jaar gevangenisstraf; art. 6:2:10 Sv). Gedetineerden die korter dan zes maanden moeten zitten, zijn vrijwel uitsluitend bezig met ‘doing time’ – een weinig zinvolle ‘bezigheid’ die eerder een negatieve dan een positieve uitwerking op hen heeft. Van de gevangenisstraf wordt wel gezegd dat zij een dure manier is om mensen slechter te maken, al was het maar door het ontstaan van detentieschade. Misschien geldt deze uitspraak wel het meest voor de korte gevangenisstraf, in het kader waarvan vrijwel niets gebeurt wat betreft resocialisatie – en in het verlengde daarvan recidivereductie. Als dat zo is, moeten we dan niet op zoek naar goede alternatieven? Alternatieven die tegemoetkomen aan vergeldingsbehoeften, maar die wel een bijdrage leveren aan resocialisatie en recidivereductie – en die niet met detentieschade gepaard gaan. De vraag stellen is haar beantwoorden.
Lees verder via bjutijdschriften.nl