Vanessa Dirksen, Wouter van der Leest en Irma Vermeulen. (2021). Netwerken van netwerken in transit. Tijdschrift voor Criminologie (63) 2, 129-145.
In dit artikel beschrijven wij nieuwe kenmerken van de tot nu toe onderbelichte doorvoerhandel van cocaïne via Nederland. Op basis van een diversiteit aan bronnen hebben wij een kwalitatieve sociale netwerkanalyse gemaakt.
De doorvoerhandel via Nederland wordt gedomineerd door polydrugshandel. Opmerkelijk is dat in Nederland hoofdzakelijk stromen van monodrugs binnenkomen, maar dat vooral stromen van polydrugs het land verlaten. Ook blijkt uit ons onderzoek dat cocaïne bestemd voor de Europese afzetmarkten via Nederland kan worden doorgevoerd naar Europese landen waar de cocaïne in eerste instantie is ingevoerd. Dit wordt door ons gekarakteriseerd als pingponghandel. Een ander kenmerk van de handel is dat actoren die betrokken zijn bij de doorvoer van cocaïne via Nederland naar andere landen hoofdzakelijk delen van de cocaïnehandelsketen beheren. Verschillende groepen binnen de cocaïnedistributieketen werken weliswaar samen, maar zij hoeven elkaar niet noodzakelijkerwijs te kennen. Al met al wordt de organisatie van de drugsdistributie in dit artikel gekenschetst als een interdependent transnationaal netwerk van netwerken (NoN). Vervolgonderzoek naar de doorvoerhandel zou een dergelijk transnationaal NoN-perspectief moeten hanteren om de onderlinge afhankelijkheid van de micro- en mesoniveaus van de handel te kunnen bepalen, om uiteindelijk meer zicht te krijgen op de uitwerking hiervan op macroniveau.
Inleiding
Veel van de Nederlandse georganiseerde criminaliteit is te typeren als transitcriminaliteit, georganiseerde criminaliteit toegespitst op de grensoverschrijdende smokkel of illegale handel van goederen, personen en geld. Nederland is daarbij productieland, doorvoerland of bestemmingsland (Kleemans e.a., 2002). De handel van cocaïne via Nederland is een vorm van transitcriminaliteit. Onderzoek naar de cocaïnehandel is hoofdzakelijk toegespitst op de invoer van cocaïne en de handel in Nederland (Gruter & Van de Mheen, 2005; Nieuwenhuis e.a., 2016; Staring e.a., 2019; Zaitch, 2002). Doorvoer van cocaïne wordt weliswaar benoemd en soms (op deelaspecten) toegelicht, maar het fenomeen als zodanig is niet onderzocht (Gruter & Van de Mheen, 2005; Van der Heijden, 2003; De Middeleer e.a., 2018; Van Wijk & Bremmers, 2011). En dat is bijzonder, omdat daarmee de essentie van transit – doorvoer – onderbelicht blijkt. Sterker nog, de doorvoer van cocaïne vormt een blinde vlek (Nieuwenhuis e.a., 2016; Staring e.a., 2019; Tops e.a., 2018).
Enerzijds is dit verklaarbaar, omdat de inspanningen van de Nederlandse overheid er vooral op zijn gericht om zo veel mogelijk te voorkomen dat cocaïne Nederland wordt ingevoerd of in Nederland wordt verhandeld; (wetenschappelijke) kennis op dat vlak is dan ook zeer wenselijk. Anderzijds is het bijzonder, omdat het grensoverschrijdende, transnationale karakter van de cocaïnehandel daarmee eenzijdig wordt belicht en dat terwijl gesteld kan worden dat cocaïne die Nederland wordt ingevoerd hoofdzakelijk bestemd is voor afzetmarkten elders. Ter illustratie: het gebruik van cocaïne in Nederland lag rond de 3.600 kilo op jaarbasis. Er zijn aanwijzingen dat het cocaïnegebruik in Nederland de afgelopen jaren licht is gestegen, vooral onder uitgaanspubliek. Hoewel het gebruik van cocaïne daarmee in Nederland boven het Europese gemiddelde ligt, staat het niet in verhouding tot de hoeveelheden cocaïne die Nederland worden ingevoerd (Boerman e.a., 2017; Van Laar e.a., 2020). In Rotterdam alleen al werd in 2016 13.312 kilo cocaïne onderschept. In 2020 was dit opgelopen tot 40.641 kilo.1 Een en ander hangt samen met de sinds 2013 enorme, zij het enigszins gestabiliseerde, toename in de productie van cocaïne in Zuid-Amerika (vooral in Colombia) evenals de toevoer naar Europa (UNODC, 2020). De som van de inbeslagnames kan als ondergrens worden beschouwd van de daadwerkelijke hoeveelheid cocaïne die Nederland binnenkomt.
Om recht te doen aan en meer zicht te krijgen op het transitkarakter van de cocaïnehandel en het functioneren van Nederland als drugsdistributiehub is door ons een verkennend onderzoek gedaan naar de doorvoer van cocaïne via Nederland (Vermeulen e.a., 2018).
Doorvoer hebben wij gedefinieerd als een vorm van tussenhandel waarbij een landsgrens wordt gepasseerd, specifiek van Nederland naar andere landen. De doorvoer van cocaïne is daarmee te typeren als een vorm van transnationale georganiseerde criminaliteit, waarbij criminaliteit over grenzen heen wordt gecoördineerd en de betrokkenheid behelst van subjecten die in meerdere landen actief zijn. De centrale vraagstelling luidt: ‘Wat zijn de heersende organisatieprincipes van de doorvoer van cocaïne via Nederland?’
In dit artikel wordt een aantal van onze meest belangwekkende bevindingen nader uitgewerkt in de context van de (criminologische) kennis over organisatieprincipes en netwerken.
Lees verder via tijdschriften.boomcriminologie.nl