Laat de korpschef zijn werk doen. De politie draagt wapens, en kiest zelf waar en wanneer.
Minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA) beloofde dat agenten binnenkort de klok rond hun dienstwapen mogen dragen. Paul Ponsaers en Elke Devroe wijzen erop dat politiemensen die het dienstwapen mee naar huis nemen niet noodzakelijk veiliger zijn, wel integendeel.
Wie? Professor emeritus, Vakgroep Strafrecht, Criminologie en Sociaal Recht (UGent) & hoofddocente Institute of Security and Global Affairs (Universiteit Leiden).
Wat? Veel belangrijker dan het discussiëren over de wapendracht is het wettelijk vastleggen van de rol van militairen.
De Belgische politie, de lokale en de federale, neemt sinds de hervorming van 1998 een breed maatschappelijk mandaat op met de invoering van ‘community policing’. Zij ontleent haar legitimiteit aan de instemming van de bevolking om het zogenaamd monopolie van legaal geweld uit te oefenen. Community policing is wezenlijk een instemmingsmodel, een ‘consent’-model met het Verenigd Koninkrijk als bakermat. Het gaat in essentie om misdrijven voorkomen en de vrede bewaren door een constante en zichtbare aanwezigheid op straat van geüniformeerde, in principe ongewapende politiemensen. In het Verenigd Koninkrijk hebben politiemensen doorgaans een wapenstok en een taser, maar geen vuurwapens op zak. De Britten zijn terughoudend in het bewapenen van agenten met vuurwapens, ook nu nog altijd na de verschillende terreuraanslagen. Een minderheid van de politiemensen draagt een vuurwapen. Het zijn de bijzondere eenheden die daartoe gemachtigd zijn.
Het uitgangspunt binnen dit ‘consent’-model is dat politiemensen zo weinig mogelijk over wapens beschikken. Wapens zijn wel beschikbaar, veilig opgeborgen in de wapenkast, anders zou de politie natuurlijk niet haar monopolie van legaal geweld kunnen uitoefenen in de dwingende omstandigheden die daartoe nopen. Het model impliceert immers ook dat de politie aan burgers bescherming dient te garanderen, desnoods gewapenderhand. De politie moet ook zichzelf kunnen verdedigen bij geweld, zoals bijvoorbeeld in Charleroi. Uiteraard.
Checks-and-balances
Het Comité P, dat toezicht houdt op de Belgische politiediensten, vroeg aandacht voor het fenomeen ‘politiesuïcide’. Ook internationale studies hebben aangetoond dat het aantal zelfdodingen bij politiediensten hoger ligt dan bij de gemiddelde bevolking. In een niet verwaarloosbaar aantal gevallen werd het dienstwapen gebruikt bij deze suïcides. We moeten dan ook vaststellen dat een wapen ter beschikking hebben niet altijd een garantie is voor een betere beveiliging voor politiemensen.
Welke politieagent, welk vuurwapen, wanneer? Het is een kwestie van ‘checks-and-balances’. In Duitsland beschikt de ‘gewone’ politieagent over een pistool, handboeien, pepperspray en een wapenstok. Ondersteuningsgroepen dragen er, naast de standaardwapens, ook zwaardere wapens, zoals een pistoolmitrailleur. Arrestatieteams dragen ook precisiewapens. De antiterreureenheid is het zwaarst bewapend. Die gebruikt onder meer automatische vuurwapens, explosieven en precisiewapens. Niet alle politiemensen hoeven per se over dezelfde vuurkracht te beschikken. Het moet gaan om een gemoduleerde organisatie.
In ons land stelt zo’n afweging problemen, behalve voor de federale politie en haar bijzondere eenheden. Elke lokale politiezone koopt immers haar eigen wapens. Elke korpschef beslist welk dienstwapen gebruikt wordt, evenwel binnen een voorgeschreven gamma. Diezelfde korpschef is een professional die bepaalt wie een wapen mag dragen, wanneer en onder welke omstandigheden, al dan niet ook buiten de diensttijd. Zo’n beslissing blijft contextgebonden en specifiek, en kan onmogelijk tot een algemene overheidsregel worden verheven. Het gaat om lokaal maatwerk. De omstandigheden en het dreigingsbeeld in Molenbeek zijn anders dan die in Aarschot.
Wat met de militairen?
De beslissingsbevoegdheid blijft hoe dan ook bij de politie zelf. Er bestaan geen andere instanties, zoals militairen of private beveiligers, die het monopolie van legaal geweld kunnen en mogen invullen. In haar recent tussentijds verslag stelt de parlementaire onderzoekscommissie naar de aanslagen: ‘Het tussen de politie en de militaire overheden afgesloten protocol geeft niet aan hoe in de omstandigheden van 22 maart 2016 kon of mocht worden opgetreden (engagement rules). Er wordt wel bepaald dat de militairen onder het gezag van de politie optreden, maar wat ze in de praktijk wel of niet mogen doen, verdient verduidelijking, zeker wat het eventueel uitvoeren van taken betreft die de individuele rechten van de burger aanbelangen’.
Ons lijkt het van veel groter belang om de rol van de militairen dringend wettelijk vast te leggen dan de wapendracht van de politie ter discussie te stellen.
Het is aan de politie om, in een land dat gekozen heeft voor het ‘consent-model’, zelf haar legitimiteit te bewaken met een zo terughoudend mogelijke opstelling, die in elke situatie anders zal zijn. Gemeenschapsgericht en beschermend waar het kan, bewapend en verdedigend waar het moet. Maar een ongenuanceerd sterk bewapende politie valt niet in goede aarde bij elke burger en kan juist bijdragen aan de angstcultuur.
Ook vrijwilligers oproepen die, weliswaar ongewapend, de politie moeten versterken zoals in Frankrijk of in Nederland, kan de polarisatie tussen bevolkingsgroepen in de hand werken. De politie zal altijd moeten blijven handelen in het model waar de Belgische overheid voor gekozen heeft, met de overtuiging dat de instemming van de bevolking moet worden verdiend. En in de wetenschap dat die niet evident is.