01:59
22 november 2024

Complot – Een inleiding

Complot – Een inleiding

Fiore Geelhoed, Margo De Koster en Marc Cools. (2022). Complot. Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit (12) 2, 3-19.

1. Inleiding
‘Beste medemens, ik denk dat je inmiddels een gevoel hebt dat er iets niet klopt aan onze huidige situatie, maar ik denk ook dat de vele slecht onderbouwde complottheorieën er inmiddels voor gezorgd kunnen hebben dat je afstand hebt genomen van zowel de bangmakerij van de media als van hen die de complottheorieën verspreiden. Toch hoop ik dat je even naar me luistert…’

Zo begint een in coronatijden veelvuldig gedeelde video van Tim Gielen: ‘The Great Reset’. Daarin legt hij uit hoe de coronacrisis onderdeel is van een complot, in gang gezet door een selecte groep van de machtigste personen ter aarde. Binnen dit complot werken zij samen met de WHO, westerse nationale overheden, farmaceutische bedrijven en de media. Het doel is om via een door de World Economic Forum gepropageerde economische Great Reset tot een nieuwe wereldorde te komen waarin deze elite alle macht naar zich toe trekt ten koste van gewone burgers die al hun bezittingen zullen verliezen. De afgelopen jaren zijn er tal van dergelijke verkla­ringen voor de mondiale pandemie de wereld in gebracht, via mediakanalen als BLCKBX.tv, café Weltschmerz, de Blauwe Tijger media en de Andere Krant in Nederland en Doorbraak en ReactNews in Vlaanderen, maar ook via sociale media als Facebook en Telegram. Complotnarratieven lijken sinds COVID-19 een opmars te maken, hoewel zowel complotten als complotdenken van alle tijden zijn. In die zin zijn het ‘complottijden’ waarin we leven en degenen die dachten dat ‘complotdenken’ zou verminderen zodra de coronamaatregelen de ijskast in konden, komen vooralsnog bedrogen uit. In plaats daarvan bouwen de nieuwgevormde netwerken van gelijkgestemden in anticipatie op een nieuwe opleving van het virus en de daarmee gepaarde vrijheidsbeperkende maatregelen voort op hun diverse wereldbeelden, bijvoorbeeld door de oorlog tussen Rusland en Oekraïne in complotnarratieven een plek te geven (NCTV, 2022; Peeters & Willaert, 2022).

Deze actuele ontwikkelingen lenen zich voor een bespiegeling in dit tijdschrift. Zo staan vragen over wat ‘complotdenken’ is in verband met thema’s als cultuur, deviantie en criminaliteit, zoals in deze inleiding aan bod zal komen. Daarnaast leggen de maatschappelijke interacties rondom ‘complotdenken’ in de media, politiek en de samenleving dynamieken van labeling en stigmatisering bloot. In deze inleiding en dit themanummer als geheel beargumenteren wij daarom dat onderzoek en maatschappij baat kunnen hebben bij studies vanuit een kritisch of cultureel criminologisch perspectief. Om dit punt te maken, zullen we in het navolgende ingaan op de term ‘complotdenken’, de geschiedenis en ontwikkelingen die daarin rondom ‘complotdenken’ zichtbaar worden, wetenschappelijke inzichten betreffende dit fenomeen en de lessen die we daaruit menen te kunnen trekken. Bij deze bespreking zullen we aandacht besteden aan hoe deze terminologie niet alleen polarisatie en machtsverhoudingen in de samenleving weerspiegelt, maar ook binnen de wetenschap een botsing van diverse wetenschappelijke paradigma’s tot uiting brengt.

2. Complottheorieën en complotdenken als terminologisch mijnenveld
In de afgelopen jaren hebben veel academische studies over complotdenken het licht gezien. Bij een verkenning van literatuur over complotdenken stuitten we met een eerste zoekslag op een resultaat van meer dan 150 artikelen en boeken over dit thema voor alleen de jaren 2021 en 2022. Complotdenken is dan ook een thema dat zowel maatschappelijk als academisch leeft en – als men de inhoud van de genoemde publicaties erbij betrekt – op beide terreinen de gemoederen beweegt. Het thema ‘complotdenken’ verlangt een positionering van degene die zich erover uitlaat, omdat in het gebruik van concepten als ‘complotdenken’ en zeker het gangbare ‘complottheorie’ al impliciet een normatief oordeel ligt besloten. Zo suggereert het gebruik van de termen ‘complottheorieën’ en ‘complotdenken’ al snel een stellingname ten opzichte van wat ‘waarheid’ is en wat ‘niet klopt’ en op zijn minst ‘nog niet bewezen’ is. Hoe ‘complotdenken’ wordt beschreven en geduid, weerspiegelt in het verlengde van die stellingname ten opzichte van ‘de waarheid’ een academische paradigmastrijd tussen enerzijds meer positivistische en anderzijds meer kritische, sociaal-constructivistische of postmodernistische perspectieven. Hoe valt hier een bij dit tijdschrift passende omgang mee te kiezen?

Om die omgang te kunnen bepalen, is allereerst een korte schets nodig van hoe onderzoek naar ‘complotdenken’ en de gebruikte terminologie en de definities daarvan zich hebben ontwikkeld. Studies naar ‘complotdenken’ zijn ondanks diepe historische wortels relatief jong. Hoewel de term tussen 1870 en 1970 al geleidelijk in het algemeen spraakgebruik terechtkwam (McKenzie-McHarg, 2020: 18), heeft Karl Popper de term in wetenschappelijke kringen op de kaart gezet door in 1945 in zijn The Open Society and its Enemies in het kader van totalitaire regimes uit fascistische en communistische hoek te spreken van een ‘conspiracy theory of society’ (Popper, 2002; 352). Deze omschrijft hij als ‘the view that an explanation of a social phenomenon consists in the discovery of the men or groups who are interested in the occurrence of this phenomenon (sometimes it is a hidden interest which has first to be revealed), and who have planned and conspired to bring it about’ (p. 352). In zijn ogen komen dergelijke complottheorieën voort uit de foutieve gedachte dat de maatschappij een psychologische oorsprong heeft in welbewuste en geplande menselijke daden, terwijl Popper stelt dat instituties en tradities juist ‘as a rule, the indirect, the unintended and often the unwanted by-products’ (p. 351) van op zich bewuste en bedoelde menselijke acties zijn. Daarbij waardeert Popper de denkwijze die in complotdenken ligt besloten over de maatschappij en de rol van de mens daarin als negatief en gevaarlijk, omdat het voer zou zijn voor totalitarisme (zie voor Poppers analyse ook de bijdrage van Simons in dit nummer). Hij zet deze denkwijze bovendien af tegen een sociaalwetenschappelijke denkwijze, waarmee hij de kwalificatie van complotdenken als ‘bad science’ heeft geïntroduceerd (Ha­rambam, 2020: 12-14).

Een andere invloedrijke lezing van complottheorieën betreft die van Hofstadter (1964), die complottheorieën in het Amerikaanse rechts-populisme in zijn tijd duidt als gekenmerkt door een ‘paranoid style’ en daarbij beklemtoont dat deze term ‘is pejorative, and it is meant to be’ (Hofstadter, 1964: 77). Hoewel Hofstadter stelt dat hij de term paranoïde niet in klinische zin gebruikt, heeft het gebruik van deze klinische termen wel effect gehad op het beeld dat al decennialang in wetenschappelijke kringen heerst. Waar Hofstadter primair een politieke stijl in pathologiserende bewoordingen bekritiseert en zich daarbij richt op het fenomeen complottheorie, verlegt hij in zijn essay de lens ook naar de mens daarachter. Hij doet dit in termen van ‘the contemporary right-wing paranoid’ (p. 83), ‘the paranoid spokesman’ (p. 84) en door de formulering ‘we are all sufferers from history, but the paranoid is a double sufferer, since he is afflicted not only by the real world, with the rest of us, but by his fantasies as well’ (Hofstadter, 1964: 86). In veel hedendaagse studies naar complottheorieën blijft Hofstadters woordgebruik naklinken, doordat er wordt gekeken en gezocht naar de achtergrondkenmerken, in het bijzonder de psychologische kenmerken en problemen bij degenen die complottheorieën onderschrijven in een zoektocht naar wat deze ‘fantasten’ mankeert (Butter & Knight, 2020a: 29-31). In de actuele Nederlandse en Vlaamse maatschappelijke context is deze visie eveneens te herkennen. Wellicht de meest expliciete vertaling daarvan betreft de tijdens de coronacrisis geïntroduceerde term ‘wappie’.

Het is met name op het vlak van de normatieve oordelen en psychologische verklaringen voor complotdenken dat er in academische kringen de afgelopen twee decennia een discussie plaatsvindt. Zo wijzen verschillende auteurs erop dat dit normatieve oordeel een complicerende factor vormt voor in het bijzonder de definiëring van ‘complotdenken’. Daar komt bij dat er tal van voorbeelden bestaan van uitgekomen complotten en dat complotdenken dus niet is af te doen als inherent ‘fout’ (Butter & Knight, 2020b; Harambam, 2020; McKenzie-McHarg, 2020: 24-26). Een andere complicerende factor betreft het feit dat de (wetenschappelijke) wereld het lang zonder de term ‘complottheorieën’ heeft gedaan, ondanks de lange en diverse geschiedenis van complotdenken waarbij er door de eeuwen heen verschillende vormen van complotdenken zijn te herkennen (Butter & Knight, 2020b: 4; McKenzie-McHarg, 2020: 18). Zoals Butter en Knight (2020b) stellen, is het daarom moeilijk ‘to take the phenomenon for granted as a natural and immutable category’ (p. 4), wat het definiëren van het concept bemoeilijkt.

Over welke conclusies moeten worden verbonden aan de erkenning van deze complicerende factoren nemen wij verschillende meningen waar in de literatuur. Op dit spectrum zijn er op het ene uiterste stemmen die pleiten voor het stoppen met het gebruik van de term (bijv. Coady, 2021). Daarnaast roepen anderen om alternatieven, zoals ‘informationele deviantie’ (Boullier, Kotras & Siles, 2021). Verderop op het spectrum bevinden zich academici die de term blijven gebruiken met erkenning van alle beperkingen en daar vanuit die erkenning een meer neutrale invulling aan proberen te geven (bijv. Butter & Knight, 2020b; Harambam, 2020). Het andere uiterste van het spectrum wordt gevormd door onderzoekers die de term complottheorie in het geheel niet problematiseren en in plaats daarvan in pejoratieve zin blijven gebruiken (bijv. Furnham & Grover, 2021).

Vanuit een kritisch, maar ook pragmatisch perspectief, sluiten wij ons in dit themanummer aan bij de critici die de gebruikelijke termen als ‘complotdenken’ en ‘complottheorie’ hanteren met oog voor de beperkingen. Wij benaderen de termen complottheorieën en complotdenken als sociale constructies vanuit het dominante perspectief in de samenleving dat daaronder alternatieve sociale constructies van de werkelijkheid vat, waarbij een plan wordt verondersteld dat door bepaalde kwaadwillende belanghebbenden heimelijk wordt gesmeed ten nadele van anderen in de samenleving. Daarbij erkennen we dat sociale complotconstructies en de reacties daarop enerzijds een object van wetenschappers zijn om te bestuderen, maar dat wetenschappers anderzijds ook vormgeven aan ‘complotdenken’ als sociale constructie door de labels ‘complottheorie’ en ‘complotdenken’ te gebruiken en door in onderzoek ‘complotdenkers’ te onderscheiden van andere groepen in de samenleving. Vanuit die erkenning is het van belang om op zorgvuldige en genuanceerde wijze met dit thema om te gaan, bijvoorbeeld ten aanzien van de veronderstelde gevaren die complotdenken met zich meebrengt, zoals de door de NCTV gesignaleerde link met geweld tegen objecten of personen en de bespreking van complotdenken in termen van radicalisering en extremisme (NCTV, 2021a en b).

Lees verder via bjutijdschriften.nl

Leren en reflecteren als burgemeester, wethouder, hoofd van politie, officier van justitie of hoofd OOV op veiligheidsthema’s als mensenhandel, cybercime, maatschappelijke onrust en ondermijning? Kom vanaf 9 februari 2023 naar de HCB Collegereeks ‘Veiligheid, recht en bestuur – Burgers, bedrijven en veiligheid’ in Den Haag georganiseerd door het Haags Congres Bureau. Met oa prof. dr. Bob Hoogenboom, prof. dr. Jon Schilder en prof. dr. Janine Janssen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *